Gankaku

Gankaku betekent kraanvogel op een rots. De naam is afgeleid van de stand waarbij we op één been staan. In Karate-do Kyohan staat deze kata beschreven vanaf p. 177 en in Notes on Training op pagina’s 51 en 52. Gankaku is de 18e kata en bestaat uit 42 bewegingen. Het is lastig om een geschikt filmpje op Youtube te vinden. Er zijn geen filmpjes van de SKA te vinden nog van meester Funakoshi zelf. De meeste filmpjes zijn van de JKA. In grote lijnen komt de uitvoering overeen met zoals wij het bij SKA doen. Sommige details in de kata kunnen verschillen. Toch is dit filmpjes interessant om mee te beginnen. Vervolgens moet je deze kata zelf bestuderen aan de hand van het boek en tijdens de trainingen.

Door voorstrijdend inzicht zijn we deze kata in de loop der jaren op drie punten ander gaan doen dan in het boek. Het meshand blok (shuto uke) in beweging 11 komt niet van de rechter schouder zoals gewoonlijk, maar van onder de rechter oksel. De opwaarste trappen naar de zijkanten (yoko-geri keage) in bewegingen 27, 31, 35 en 41 maken we niet met een zwaardvoet (sokuto), maar met de bal van de voet net als bij een voorwaartse trap (mae-geri). De tweede kiai doen we niet bij de voorlaatste bewegingen, maar de laatste beweging; de voorwaartse stoot (oizuki). De belangrijkste elementen uit deze kata zijn kime (kracht concentrereren op een doel) en de juiste balans houden. De bewegingen zijn in de vorm van een rechte lijn. Veel mensen maken een hele brede lijn of twee of drie lijnen parallel aan elkaar. Dat is niet de bedoeling. Je hebt niet meer ruimte nodig dan de dikte van je lichaam. Dus zo’n 25 cm. Om er voor te zorgen dat je op deze lijn blijft is het belangrijk dat je de draaibewegingen goed maakt. Maak de draai altijd met de heupen. Zorg er voor dat je daarbij niet uit balans raakt of dat er anderszijds zwakke punten ontstaan. Stap niet naar voren of naar achteren als je bv. in kibadachi uitkomt. De kata bestaat uit langzame en snelle delen en delen die daar tussenin zitten. Baseer de snelheid op het gevoel, het ritme en de ademhaling van de kata. Maak een duidelijk onderscheid tussen langzame en snelle delen, maar zorg dat de kata één geheel blijft. In het begin als je de kata moet leren kan je alle bewegingen langzaam uitvoeren. Hoewel Gangaku de indruk wekt van op- en neergaande bewegingen blijven de heupen bijna altijd stabiel en stevig. Je mag niet uit balans raken. In Gangaku worden veel trappen geblokt met gedan barai is. Als we deze techniek uitvoeren moeten we ons voorstellen dat we de tenen, de enkels of het scheenbeen van de tegenstander verpletteren als onderdeel van de tegenaanval. De gedan barai moet dus krachtig uitgevoerd worden. In Gangaku komt ook kibadachi gyakuzuki voor (bewegingen 32 en 36). Dit is één van de krachtigste stoten. Bij de draai op één been (beweging 40) bestaat het risico dat je je knie blesseert. Blijf in balans en zorg voor een stevige stand tijdens deze beweging. Als je knieproblemen hebt, kan je de draai ook op beide benen uitvoeren, waarna je op één been gaat staan. Met name bij de laatste uraken en yokogeri keage en vervolgens oizuki (bewegingen 41 en 42) is het belangrijk dat je in balans blijft. Als je gevoel omhoog gaat, gaat de kracht naar de schouders en verbind de stoot zich met de schouders. Dat is niet goed. Wees je bewust van de tanden (de onderbuik) bij het maken van deze serie technieken met je heupen en kiai.